Door Wilson, Yesenia en Miguel
Voor de pandemie gingen we rond 1 mei al enkele keren op daguitstap met de ganse Taporiploeg. Dat was altijd een mooi teambuildingmoment, ontspannen samenzijn in een andere context waar we naar uitkeken en achteraf van nagenoten. We waren dus blij dat we na twee jaar “quarantaine in Tapori”, er weer op uit mochten. Maar deze keer liep helemaal anders dan verwacht. Hier ons verslag:
VOL VERWACHTING
We hoorden van verschillende mensen, onder andere Anse en Manon die in Tapori stage liepen, dat je vanaf een heel hoog punt in de Andes kon afdalen naar de zalige warmwaterbaden in Papallacta. Zij deden de tocht op een mooie vrije zondag en vertelden er ons ’s anderendaags vol enthousiasme over. Ze lieten ons foto’s zien, vol bewondering over de ecuadoraanse natuur, met als hoogtepunt een stralend witte Antisana, de vulkaan waar het warme water in Papallacta vandaan komt, in al zijn glorie, tegen een helderblauwe hemel.
De tocht duurde een vijftal uur, met eerst een kleine kuitenbijter maar daarna een rustige afdaling over een mooi pad, gemakkelijk te doen voor elke wandelaar en zonder enige mogelijkheid om verloren te lopen want je had mooi overzicht over de bergen en meren en gele paaltjes duidden overal de weg. Ondertussen kon er bijgepraat worden, geplaagd en grappen verteld. Picknicken onderweg kon ook… onder een mooie zon bij één van de talrijke kristalheldere meren. Als je geluk had, kon je beren zien, en ook herten of een condor.
Je kon er best wel vroeg voor vertrekken en zonnecrème smeerde je best goed want de tocht liep op zo’n 4000 meter hoogte. Je voorzag best ook voldoende water en het was misschien ook aangeraden om een water-en-winddichte regenjas mee te nemen, en ook droge kleren om die aan te doen na het deugddoend warmwaterbad. Want soms kon het toch een beetje regenen en waaien, maar niets ergs, want het werd toch stilaan zomer.
Na die mooie wandeling kon je je spieren laten ontspannen in de zalige warmwaterbaden, genieten van een heerlijke maaltijd in één van de vele wegrestaurantjes en daarna rustig met de bus terugkeren naar Quito, een schitterende ervaring rijker…
Het vertrek was gepland op vrijdag 13 mei (!!!), om 6.00 uur stipt. De bus stond klaar, maar naar aloude ecuadoraanse traditie vertrokken we om 6.45 uur. Zoals we hier zeggen: “de dekens waren bij sommigen blijven plakken”. Iedereen was blij en vol verwachting en misschien ook wel een beetje bang, want de meesten hadden nog nooit zo’n lange tocht ondernomen. Bovendien was het eigenlijk wel koud en regenachtig. Maar we dachten dat de wolken wel zouden opentrekken.
Na goed anderhalf uur rijden kwamen we aan bij het vertrekpunt van de tocht, het hoogste punt van de bergpas waar een kapelleke staat met een moeder Maria. Sommigen lazen een (schiet?)gebedje, anderen besloten om dan toch uit hun reservekleren toch een dikkere trui te halen en die aan te doen of een “regenjas” te maken van grote plastiekzakken die in de bus lagen. We dronken eerst nog warme koffie in de bus en aten warme verse humitas die de oma van Cristina voor ons gemaakt had.
Aan de ingang van het natuurpark registreerden we ons bij de boswachter, die (achteraf gezien) smalend opmerkte dat we toch wel wat licht gekleed waren, en dat we de gele paaltjes goed moesten volgen. Bij zo’n weer liepen immers vaak mensen verkeerd en hij wist dan al waar hij ons zou moeten komen zoeken. Maar we hadden verschillende kopieën van de beschrijving van de tocht mee, in plastieken mapjes (tegen de regen). We hadden voldoende water en een grote bidon boomtomatensap mee, en meer dan voldoende eten. En voor in het ergste geval noteerden we ook zijn gsm-nummer. Voor alle zekerheid wees die boswachter nog naar een mand met handschoenen en sjaals. Die verkocht hij voor het goede doel en de koude in het gebergte kon zo ijzig koud zijn…
Om 9.30 uur vertrokken we vol goede moed… en toch ook wel een beetje onzeker. Maar de boswachter riep ons nog na: “’t Zal jullie wel lukken. Jullie zijn een goed team”. Het eerste deel, inderdaad een kuitenbijtertje, was het moeilijkste stukje, had men ons gezegd, en dat viel eigenlijk best wel mee… Iedereen geraakte goed boven… Als we dat konden, dan was de rest zeker goed te doen, dachten we. We moesten dan alleen maar die gele paaltjes over het pad volgen.
Maar eenmaal dat hoogste punt voorbij begon het pas… : Het landschap was grauw en grijs en nat en koud. Mist overal en van overzicht geen sprake. Vanaf het ene gele paaltje was het volgende nauwelijks te zien. En wat een pad moest zijn, was veranderd in een stenige modderglijbaan. Bij de eerste valpartij werd er nog gelachen… maar al naargelang we verder afdaalden waren er steeds minder mensen met nog propere kleren of zonder blauwe plekken of schrammen. We kregen het ook almaar kouder en kouder… en sommigen kregen hoofdpijn door de hoogte. Nu en dan vingen we een glimp op van een meer waarvan we dachten dat het ons dichter bij onze eindbestemming bracht. Maar we raakten het noorden, en ook het zuiden en het westen en het oosten kwijt. De Antisanavulkaan, die ons referentiepunt moest zijn, lag helemaal bedolven onder stapels wolken. We zagen hem nooit.
Dat leek ons een schitterend plan voor onze 1-mei-uitstap, en vol verwachting werden alle voorbereidingen genomen… Iedereen zou en moest meegaan!
MAAR HET DRAAIDE HELEMAAL ANDERS UIT…
Het vertrek was gepland op vrijdag 13 mei (!!!), om 6.00 uur stipt. De bus stond klaar, maar naar aloude ecuadoraanse traditie vertrokken we om 6.45 uur. Zoals we hier zeggen: “de dekens waren bij sommigen blijven plakken”. Iedereen was blij en vol verwachting en misschien ook wel een beetje bang, want de meesten hadden nog nooit zo’n lange tocht ondernomen. Bovendien was het eigenlijk wel koud en regenachtig. Maar we dachten dat de wolken wel zouden opentrekken.
Na goed anderhalf uur rijden kwamen we aan bij het vertrekpunt van de tocht, het hoogste punt van de bergpas waar een kapelleke staat met een moeder Maria. Sommigen lazen een (schiet?)gebedje, anderen besloten om dan toch uit hun reservekleren toch een dikkere trui te halen en die aan te doen of een “regenjas” te maken van grote plastiekzakken die in de bus lagen. We dronken eerst nog warme koffie in de bus en aten warme verse humitas die de oma van Cristina voor ons gemaakt had.
Aan de ingang van het natuurpark registreerden we ons bij de boswachter, die (achteraf gezien) smalend opmerkte dat we toch wel wat licht gekleed waren, en dat we de gele paaltjes goed moesten volgen. Bij zo’n weer liepen immers vaak mensen verkeerd en hij wist dan al waar hij ons zou moeten komen zoeken. Maar we hadden verschillende kopieën van de beschrijving van de tocht mee, in plastieken mapjes (tegen de regen). We hadden voldoende water en een grote bidon boomtomatensap mee, en meer dan voldoende eten. En voor in het ergste geval noteerden we ook zijn gsm-nummer. Voor alle zekerheid wees die boswachter nog naar een mand met handschoenen en sjaals. Die verkocht hij voor het goede doel en de koude in het gebergte kon zo ijzig koud zijn…
Om 9.30 uur vertrokken we vol goede moed… en toch ook wel een beetje onzeker. Maar de boswachter riep ons nog na: “’t Zal jullie wel lukken. Jullie zijn een goed team”. Het eerste deel, inderdaad een kuitenbijtertje, was het moeilijkste stukje, had men ons gezegd, en dat viel eigenlijk best wel mee… Iedereen geraakte goed boven… Als we dat konden, dan was de rest zeker goed te doen, dachten we. We moesten dan alleen maar die gele paaltjes over het pad volgen.
Maar eenmaal dat hoogste punt voorbij begon het pas… : Het landschap was grauw en grijs en nat en koud. Mist overal en van overzicht geen sprake. Vanaf het ene gele paaltje was het volgende nauwelijks te zien. En wat een pad moest zijn, was veranderd in een stenige modderglijbaan. Bij de eerste valpartij werd er nog gelachen… maar al naargelang we verder afdaalden waren er steeds minder mensen met nog propere kleren of zonder blauwe plekken of schrammen. We kregen het ook almaar kouder en kouder… en sommigen kregen hoofdpijn door de hoogte. Nu en dan vingen we een glimp op van een meer waarvan we dachten dat het ons dichter bij onze eindbestemming bracht. Maar we raakten het noorden, en ook het zuiden en het westen en het oosten kwijt. De Antisanavulkaan, die ons referentiepunt moest zijn, lag helemaal bedolven onder stapels wolken. We zagen hem nooit.
Na goed vier uur stappen en toen we ver onder ons een meer zagen maar niet wisten hoe we er aan moesten geraken en eigenlijk ook niet welk meer het was op onze moeilijk te lezen doorweekte kaarten, beslisten we om op onze stappen terug te keren, helemaal terug naar boven… Maar de terugtocht was nog moeilijker dan de afdaling. We klommen drie stappen omhoog en gleden of vielen er twee terug naar beneden. Wachten op wie achterbleef werd almaar moeilijker want de koude zat in onze botten. Sommigen kregen krampen waardoor de benen niet meer meewilden. We hadden immers maar weinig gedronken onderweg, en de bananen, goed tegen de krampen, zaten diep in de rugzak die met verstijfde vingers nog maar moeilijk open te krijgen was.
Het werd een ware overlevingstocht waarbij sommigen huilden, anderen de één of andere bekentenis deden, of al dan niet hallucinerend de schim van een beer of een hert zagen. Het werd een hallucinante terugtocht, waarbij sommigen de boswachter of het noodnummer probeerden op te bellen, zonder enig succes. Zo ploeterde iedereen verder… elkaar helpend zo goed en zo kwaad als het kon, met maar één doel: iedereen moest veilig en wel terug boven geraken.
De sterksten kwamen eerst boven en stapten verder tot ze met hun telefoon onze buschauffeur, die ons aan de andere kant van het natuurreservaat, waar we normaalgezien al hadden moeten aankomen, bezorgd stond op te wachten. Hij kwam met zijn bus zo dicht nabij als maar kon.
Na bijna 9 uur helletocht was iedereen veilig en wel terug boven, kletsnat tot op ons vel, uitgedroogd en hongerig… versteven of klutterend van de kou… Wie kon, veranderde van kleren… Warme thee werd uitgedeeld en de geplette bananen smaakten als geen één, net zoals het boomtomatensap dat Miguel en Wilson de ganse weg naar beneden en terug naar boven meegesleurd hadden. In zo’n pure natuur mag je toch geen plastiek achterlaten. Zo kwamen stilaan de commentaren los… en hier en daar een schaterlach, een omhelzing, een traan om de bezorgdheid voor wie het echt het moeilijkst had gehad, een massage, een droge handdoek,…
We reden de berg terug af. Aan de ingang van het park was van de boswachter geen spoor te zien. We zouden hem anders toch wel eventjes op zijn onverantwoordelijkheid gewezen hebben. Blijkt immers dat hij ons bij dat weer ofwel niet had mogen doorlaten, ofwel met ons had moeten meegaan. Toen we bij ons warmwaterbad aankwamen, waar we ook een avondmaal gereserveerd hadden voor iedereen, was er al geen water meer in de zwembaden. Er is hier immers zo’n rijkelijke toevloed van water dat de baden elke avond helemaal geleegd worden en tegen ’s morgens weer helemaal vol zijn. Het enige wat dus droog bleef tijdens die ganse dag was… onze zwemgerief!
We kregen gelukkig wel ons avondmaal, en aan de lange tafel werd er gegierd van het lachen, zo blij dat het avontuur toch goed afgelopen was. ’s Avonds vertelde iedereen thuis zijn verhaal, en werd vol ongeloof geluisterd.
En ’s anderendaags… kon niemand een stap verzetten van de spierpijn. De volgende maandag luisterden de patiënten en ouders van kinderen met een beperking die naar Tapori kwamen naar alle verhalen en hoorden we veel keer: Gelukkig dat het goed afgelopen is. Stel je voor dat wij hier zonder jullie moesten voortdoen…
’t Was waarlijk een overlevingstocht geweest, ongelooflijk goed voor teambuilding, maar helemaal niet voor herhaling vatbaar, zeker niet op een vrijdag de dertiende.
En tot besluit: onze moraal van het verhaal: Hoe vaak we ook vallen, we staan opnieuw recht, tot we ons doel bereiken!